Het lelijke Meisje-van-glas heeft zich ontwikkeld tot een begeerlijke vrouw, mooier dan haar twee oudere zussen. Haar vader zegt hierover:
[…] Bij jou is het anders. Schoonheid is niet een van je eigenschappen; eerder ben je de Schoonheid zelve. Dat maakt het voor een man onmogelijk te begrijpen dat je huilt om een knobbelvarken. Hij is lelijker dan het lelijkste varken en in niets jouw liefde waardig.
En toch is het juist aan dit knobbelvarken dat Rosalena in De Roos en het Zwijn van Anne Provoost erg gehecht is. Rosalena kent meer liefde voor het knobbelzwijn – dat zij Zoran heeft genoemd – en voor de rozenstruik die zij van haar vader heeft gekregen, dan voor de mannen die haar schoonheid komen bewonderen. Dat blijkt wel uit het volgende citaat:
Ik liep naar buiten en vond er Zoran. Hij had het houtje aan zijn poot losgeknabbeld en hinkte bij elke stap. Hoewel hij onder de modder en het geronnen bloed zat, drukte ik hem tegen me aan zoals ik een perfect mannenlichaam als dat van Ottokar tegen me aan had willen drukken.
Iets eerder heeft Ottokar – een jonge collega van Rosalena’s vader – al aangeboden haar zijn hond te geven om Zoran te vervangen. Zijn hond is zijn trouwste vriend. Maar Rosalena zegt:
[…] Voor mij is er alleen Zoran.
Uit het vorige citaat blijkt echter dat dit niet helemaal de waarheid is en dat brengt De Roos later in grote problemen. Uiteindelijk dingen namelijk zowel Ottokar als Tiras – een fluitspeler die al eerder in het verhaal zijn opwachting had gemaakt – naar de hand van Rosalena. Echter haar vader vindt dat eerst zijn twee oudere dochters moeten trouwen. Dus trouwt Tiras met Richenel, de oudste dochter en Ottokar iets later met Idelies.
De stad Antwerpen wordt dan getroffen door een pokkenepidemie en iedereen wordt ziek, ook Richenel en, Idelies en daarna Ottokar en Tiras, hoewel zij buiten de stad wonen. Alleen Rosalena blijft gevrijwaard van de ziekte omdat de elfen haar in haar jeugd een keer een koe die de koeienpokken had, hebben laten aanraken. Uiteindelijk herstelt iedereen in de familie maar Antwerpen heeft er flink onder geleden.
De volgende scène is misschien wel de sleutelscène uit het boeken omdat hij een aantal onherstelbare consequenties met zich mee blijkt te voeren. De Roos ligt in bed.
[…] Ik sperde mijn ogen wijd open, maar de kamer was volledig duister. Ik voelde een warm lichaam langs me heen onder de dekens glijden. Het was naakt en behaard, en toen het snikkend en hijgend op me kwam liggen, voelde ik hetzelfde medelijden als mijn moeder toen ze droomde dat het beest haar overviel. Het wezen had een buitengewone kracht, groter dan een sterveling, want hij slaagde erin plotseling te verdwijnen en na verloop van nog geen halve minuut met vernieuwde kracht terug te komen.
De Roos ziet deze ervaring als een verlossing en veronderstelt dat ze met een bosgeest te maken heeft. Echter, het knobbelzwijn is verdwenen en als de Roos moet kiezen voor haar minnaar of Zoran, zal ze haar minnaar afwijzen.Toch ontvangt ze haar minnaar opnieuw, waarbij haar hart middendoor scheurt. In die toestand vraagt De Roos aan haar vader een geneesmiddel mee te nemen dat de blindheid van Lucretia, de vroedvrouw, kan genezen.Terwijl haar vader op reis is besluit ze de bosgeest te ontmaskeren door met zalf een vetvlek in zijn haren te smeren. Die ochtend heeft echter niet een bosgeest een vlek in zijn haren, maar zowel Tiras als Ottokar.
Ondertussen lukt het haar vader ondanks een verre reis niet een geneesmiddel. Uiteindelijk steelt hij op de terugweg vlak bij huis een witte roos omdat daar een geneeskrachtige werking vanuit gaat. De man van wie de roos was, Thybeert, eist genoegdoening. Haar vader talmt en dus gaat de Roos naar hem toe en wordt zijn dienstmeid.
Heer Thybeert is mismaakt, heeft een bochel en en een van zijn handen is een bokkenpoot. Toch ontstaat er tussen de twee een soort van genegenheid en Thybeert leert Rosalena schrijven. Ze blijft echter verdrietig, mist haar vader en Thybeert laat haar weer naar haar huis gaan.
Weer thuis blijkt ze toch op een merkwaardige manier naar Thybeert te verlangen.
Mijn bestaan is een oefening in het verdwijnen.
Ze besluit terug te keren naar Thybeert. En ze leefden nog lang en gelukkig zou echter een dubieuze conclusie zijn.
Dit is het vijfde deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.